Apneu betekent letterlijk ‘geen lucht’. Met de term ‘slaapapneu’ wordt het stokken van de ademhaling tijdens de slaap aangeduid. Hierbij stopt de ademhaling langer dan tien seconden.1
Er zijn twee vormen van slaapapneu: obstructief slaapapneu (OSA) en de centrale slaapapneu. OSA is het meest voorkomende type, waarbij de luchtstroom via de neus en keel tijdens het inademen tijdelijk geheel of gedeeltelijk blokkeert. Dit kan komen door anatomische of niet-anatomische factoren (NVALT, 2017). Anatomische kenmerken die de bovenste luchtwegen kunnen doen dichtklappen zijn bijvoorbeeld een vernauwing in de bovenste luchtwegen (keel, mondholte, strottenhoofd boven de stembanden, neusholte, bijholten). Dit kan komen door te veel vet onder de slijmvliezen, grote amandelen, een grote tong, een kleine of naar achter staande onderkaak of afwijkingen aan het gehemelte en/ of de neus. Niet-anatomische oorzaken van OSA kunnen het gebruik van alcohol en/ of slaapmiddelen zijn, waardoor de tongspier verslapt en de tong de luchtstroom kan blokkeren. Deze ademstop gaat gepaard met een zuurstofdaling in het bloed. Hervatting van de ademhaling kan pas plaatsvinden bij een ontwakingsreactie.
De tweede vorm van slaapapneu, het centrale slaapapneu syndroom (CSAS), komt minder vaak voor dan OSA. Deze komt vooral voor bij patiënten met hartfalen en/ of hersenaandoeningen. Hierbij ontstaat slaapapneu doordat de hersenen de ademhaling niet goed aansturen. Dit type komt vaker voor bij de patiënt boven de 65 jaar.2
Met dank aan Gezondheidsplein.nl
OSA kan gepaard gaan met symptomen (klinisch relevante OSA) of zonder symptomen (asymptomatische OSA). Bij klinisch relevante OSA en CSAS voelt de patiënt zich zich overdag vaak niet uitgerust, wat zorgt voor slaperigheid, prikkelbaarheid,
een verminderd concentratievermogen, vergeetachtigheid en hoofdpijn. Deze klachten kunnen verward worden met een burn-out of depressie. Daarnaast hebben patiënten een verhoogde
kans op (verkeers)ongevallen, stemmingsstoornissen, cognitieve disfunctie en hart- en vaataandoeningen, zoals hoge bloeddruk, hartinfarct of beroerte (NVALT, 2017).3
Omdat CSAS weinig voorkomt en ontstaat uit een andere oorzaak richten wij ons in dit hoofdstuk enkel op OSA.
Om te onderzoeken wat er mis gaat tijdens het slapen en wat daarvan de oorzaak is wordt er slaaponderzoek gedaan. Dit wordt polysomnografie (PSG) of polygrafie (PG) genoemd. Bij beide technieken worden het hartritme, de buik- en borstademhaling, de spieractiviteit en lichaamshouding, het zuurstofgehalte in het bloed en de luchtstroom bij het in- en uitademen gemeten. Daarnaast wordt bij polysomnografie (PSG) ook nog de hersenactiviteit gemeten middels elektroden op het hoofd (NVALT, 2017). Beide slaaponderzoeken kunnen zowel in het ziekenhuis plaatsvinden als thuis. Volgens de Nederlandse richtlijn voor de behandeling van OSA (NVALT, 2017) is klinisch bewaakte PSG de gouden standaard. PG thuis of in de kliniek kan worden gebruikt wanneer er door middel van pre-klinisch onderzoek wordt verwacht dat iemand aan klinisch relevante OSA lijdt en er geen andere slaapaandoeningen worden verwacht.
De ernst van slaapapneu wordt bepaald aan de hand van de Apneu-Hypopneu Index (AHI), die het aantal apneus (gedeeltelijk dichtvallen van de keel) en hypopneus (volledig dichtvallen van de keel) per uur slaap weergeeft. Over het algemeen geldt in Nederland een AHI van 5 – 15 als een mild ernstige slaapapneu, een AHI van 15-30 als matig ernstig en een AHI van 30 of meer als ernstig. Desondanks is er wetenschappelijke discussie over deze index, omdat deze index niet medisch-wetenschappelijk is bewezen (NVALT, 2017). Een nieuw classificatiesysteem waarbij rekening wordt gehouden met meerdere factoren (zoals comorbiditeit en de ernst van de symptomen) is gewenst.
In de loop der jaren is het slaaponderzoek in toenemende mate in de thuissituatie uitgevoerd door middel van mobiele apparatuur. Een meerderheid van alle slaaponderzoeken gebeuren in het ziekenhuis en er wordt ook bij bijna tweederde gebruik gemaakt van polysomnografie.
Hiermee is niet gezegd dat klinisch altijd polysomnografisch onderzoek wordt verricht. In het ziekenhuis wordt ook polygrafisch onderzoek gedaan. En in de thuissituatie kan ook polysomnografie plaatsvinden.
Ongeveer 90 ziekenhuizen in Nederland voeren diagnose en behandeling van slaapapneu uit (Apneuvereniging, 2019). Deze ziekenhuizen beschikken over een slaap- en waakcentrum waar bewaakt klinisch onderzoek en behandeling plaatsvindt door multidisciplinaire teams.
In de eerste plaats is de huisarts het aanspreekpunt bij OSA. Deze kan op een patiënt op verdenking van slaapapneu doorverwijzen naar een slaapcentrum waar slaaponderzoek kan worden uitgevoerd. Als alleen snurken het probleem is wordt een patiënt vaak behandeld door de KNO-arts als hoofdverantwoordelijke. Bij ademstops is de longarts vaak de verantwoordelijke behandelaar (Apneuvereniging, 2019). Patiënten met CSAS zijn vaak onder behandeling van een neuroloog. Diagnostiek en behandeling vindt verder bij voorkeur plaats door een multidisciplinair team van een longarts, KNO-arts, neuroloog, tandarts of orthodontist en eventueel een kaakchirurg waarbij een specialist de hoofdverantwoordelijke is.
De longarts is de laatste jaren uitgegroeid tot het eerste aanspreekpunt bij OSA (61%). Deze stelt in zes op de tien gevallen ook de diagnose. Bij 21% was het de KNO-arts die de diagnose heeft gesteld, bij 13% was het de neuroloog. Volgens de richtlijn2 dient de diagnostiek multidisciplinair te gebeuren, bij voorkeur door een OSAS-team bestaand uit een longarts, KNO-arts, neuroloog, tandarts of orthodontist en eventueel een kaakchirurg waarbinnen een specialist de hoofdverantwoordelijke is.